Op 4 januari 1923 gaat Johan Burgers voor het eerst op de fiets van ‘s-Heerenberg naar Arnhem om het stuk grond aan de Schelmseweg naast het Nederlands Openlucht Museum te bekijken dat burgemeester en wethouders hem hebben aangeboden. Hij moet ‘het verrukkelijke vergezicht van den nieuwen monumentale brug aan de Schelmsen weg’ bewonderd hebben en zich op het terrein, dat toen nog vol eikenhakhout stond, een voorstelling hebben gemaakt van een natuurdierenpark met rododendron- en coniferenlanen. Hij is ambitieus en vasthoudend, maar zich nauwelijks bewust van de problemen die de verplaatsing van een dierenpark hem zullen brengen.
Johan Burgers’ dagboeken over de opbouw van het park in de jaren 1923/24 is indrukwekkend.
Zij verhalen over de dagelijkse fietsritten van ‘s-Heerenberg naar Arnhem, Doesburg (voor de palen en het hekwerk), Elten en Emmerich (naar de postbus en voor het plaatsen van advertenties), naar Duiven en Pannerden (voor de smid van de toegangspoort). De dierenhandel vergt intussen al zijn energie, maar ook die van zijn vrouw en volwassen dochters. In het voor- en najaar van 1923 noteert hij bovendien nog acht meerdaagse reizen per D-trein, elektrische tram en bus naar dierentuinen en dierenhandelaren in Duitsland. Ook de Nederlandse parken bezoekt hij regelmatig.
Alles in ‘s-Heerenberg wordt afgebroken. Wat herbruikbaar is, wordt gaandeweg door Jan Polman met paard en wagen in ritten van vijf tot zes uur door sneeuw en regen naar Arnhem vervoerd: het rasterwerk van de vogel- en dierenverblijven tot en met de rotsen, 1000 coniferen en zelfs de mest! Soms springt vrachtrijder Diekman met zijn twee paarden in, zoals bij de wolven en de wilde zwijnen (cadeau van Prins Hendrik). Slechts eenmaal is gebruik gemaakt van een vrachtwagen, namelijk bij het vervoer van de bizons. Het is een reuzenkarwei om in Arnhem al het hakhout op het terrein van 10 hectare te kappen, de stronken uit de grond te halen, voor de ‘evergreens’, waaronder de 1000 coniferen, pootgaten te maken en met 700 karrenvrachten bemeste zwarte aarde te beplanten. Vanaf 7 mei 1923 wordt er met drie man sterk gewerkt aan de parkomheining. Op 23 augustus staat ‘de helft van de omrastering er al. Deze ziet er veel beter uit als ijzeren roeren!’, Deze betonnen posten, ‘fabricaat van werkelozen’, staan er nog steeds. De architect, Ir. Rokus de Jong uit Heelsum, krijgt de tekenopdracht voor de voorraadschuur, volières, dieren- en nachtverblijven. Vanaf eind oktober wanneer de eerste kraanvogels overtrekken, zoekt Johan ook een doordeweeks onderdak voor zichzelf en één van zijn dochters. Van het Landbouwgilde wordt voor een jaar een woonwagen gehuurd. Voor het verblijf van de medewerkers is al in april een houten opstal gebouwd. Als noodverblijf en opslagplaats koopt hij voor fl. 200,- een circustent. Dit blijkt een miskoop te zijn als deze op 5 februari 1924 ‘een zware storm niet doorstaat en totaal kapot tegen de grond slaat. Een grote strop’. Op 4 maart 1924 houdt architect De Jong de aanbesteding voor de schuur en zes vogelverblijven. De laagste offerte van fl. 8.000,- van Van Rooij en Van Bakels uit ‘‘‘‘s-Hertogenbosch valt Johan reuze tegen. De bouw en de aanleg van de lanen slokt tot en met het voorjaar al zijn aandacht en geld op. Zijn gemoed blijft echter hoopvol gestemd: op een vroege zondagmorgen, eind maart, beschrijft hij geroerd het vogelgezang van merels, lijsters en wielewalen.
Gedurende de opbouwperiode krijgt Burgers door de enorme geldontwaarding van de Duitse mark financiële problemen. De verkoop van zijn huis en park in ‘s-Heerenberg wil niet vlotten en ook de pluimveehandel in het grensgebied stagneert. Dit dwingt hem bevriende relaties, zoals notaris Van Romondt, te vragen hem een lening te verstrekken. Later in het jaar meldt hij zich ook bij de heer Zeegers, directeur van de gemeentelijke Arnhemse Hypotheekbank voor bouwkredieten. Bovendien heeft de Arnhemse gemeenteraad voorwaarden gesteld aan de bouw van het park. De veiligheid van de burgers moet verzekerd worden door een buitenomheining van ‘1,75 meter hoog (…) met een stevige omrastering van zwaar gaas‘, deelt de directeur gemeentewerken hem mede. Het park dient voor eigen rekening te worden geëxploiteerd en het gehele jaar voor het publiek toegankelijk te zijn. De bouwvergunning behelst naast de bouw van dierenverblijven, een woonhuis en schuur en in de toekomst een restaurant. ‘Aangezien (…) het voorjaar een gunstige plantingstijd is’ maant Johan Burgers de gemeenteraad tot spoed. Over belangstelling van gemeentewege heeft hij overigens niet te klagen: meermalen komen onverwacht burgemeester en wethouders met een aantal heren het park aanschouwen en leidt hij ‘hen rond op luxe klompen. Ze waren zeer voldaan en vonden de aanleg zeer mooi.’ Op 18 september 1923 wordt op het gemeentehuis officieel de erfpachtakte ondertekend.
De misère in Duitsland is de oorzaak dat pas op 5 mei 1924 het huis en het park in ‘s-Heerenberg worden verkocht. Trots laat Burgers twee dagen later voor het eerst Marie, zijn vrouw, naar Arnhem overkomen om de vorderingen te zien die in een jaar tijd tot stand zijn gebracht: de toegangspoort met pijlers met de koperen letters erboven maar nog zonder de herten, de aanleg van de eerste drie lanen, de duiven- en vogelvolières en de fazanten- en pauwenschuurtjes. In juni zullen de vossen- en marterhokken, het wolven- en wilde zwijnenhok en de schuur gereedkomen. Inmiddels is het woonhuis aanbesteed. De watervoorziening voor de bouw van het huis en de vijvers is nu nodig. Pompenmakers trachten een bron te slaan, maar pas maanden later wordt op 54 meter diepte water aangetroffen op de Waterberg waarop het park ligt. In afwachting daarvan wordt op de gemeentewerf een waterwagen aangeschaft. Begin juli neemt de familie intrek op de schuurzolder, terwijl Lucie Burgers de zaken in ‘s-Heerenberg blijft waarnemen.
Het park gaat zonder festiviteiten op woensdag 23 juli 1924 open. De opbrengst van de eerste dag is fl. 100,-. De entreeprijs is dan 34 cent. ‘Alles ligt nog leelijk overhoop,’ maar de verblijven aan de eerste drie lanen tot en met het wolvenhuisje en roodkapje zijn klaar. ‘s Morgens wordt nog een wild zwijn in Otterlo opgehaald, een cadeau van Nationaal Park de Hoge Veluwe. In 1924 wordt het park verder uitgebreid met verblijven op ‘de bult’ voor moeflons, runderen en kamelen. Vanaf eind augustus begint de bouw van het eerste tralievrije verblijf van Nederland voor de beren. Dan komen de verblijven voor leeuwen en panters. Het jaar 1924 eindigt niet vrolijk: de Gelderse Tramwegen hebben half september het rijden tot aan het park gestaakt!
De draak is een fabelwezen dat vaak als een groot reptielachtig dier wordt afgebeeld. De draak speel…
Enkele seconde geleden
De basilisk (ook wel ‘koning der serpenten’ genoemd) is een mythisch fabelwezen dat verwant zou zijn…
Enkele seconde geleden
De sfinx is een mythologisch wezen dat voorkomt in diverse culturen, zoals de Egyptische, Griekse, A…
Enkele seconde geleden