Sterven is een kenmerk van alles wat leeft. We staan niet vaak stil bij dit vrij simpele feit en verbannen de dood dikwijls liever uit onze gedachten. Planten, dieren en mensen hebben niet het eeuwige leven op aarde. De gemiddelde levensverwachting van de meeste dieren is bovendien aanzienlijk korter dan die van de mens. Er gaan dus in een grote dierentuin best wat dieren dood. Dat gebeurt meestal zonder dat er veel aandacht aan wordt besteed in de media; en vaak ook onopgemerkt door bezoekers. Slechts heel soms krijgen we wel de vraag van bezoekers wat er eigenlijk met een overleden dier gebeurt. De dood is niet echt een standaardthema voor een gezellig dagje dierentuin misschien; maar veel mensen willen doorgaans meer weten dan dat de dagbezoeker tijdens zijn eerste verkenning van de zoo aan de weet komt. Vandaag daarom een achtergrondartikel over het levenseinde van dierentuindieren.
Dieren kunnen allerlei ziektes hebben, bijvoorbeeld door bacteriële infecties of virussen, ze kunnen last hebben van parasieten of slecht werkende organen. Van nature zijn wilde dieren goed in het camoufleren van hun ziekteverschijnselen. Een pekari die zichtbaar buikkrampen heeft of een zebra die met een beetje koorts nauwelijks op de been blijft, zou een makkelijke prooi voor roofdieren zijn. Daarom is de kennersblik van de vertrouwde dierverzorgers zeer belangrijk. Zij moeten waarnemen dat een dier niet helemaal lekker is, al speelt de patiënt in kwestie mooi weer. In overleg met een hoofdverzorger of curator wordt de dierenarts ingeschakeld. Fysiek onderzoek of bloedwaardes kunnen aantonen of een behandeling en uitzicht op genezing bestaan. In sommige gevallen zou er weliswaar een behandeling mogelijk zijn, maar deze zou een grote belasting voor het dier zijn. Is de prognose slecht, dan wordt het dier door de dierenarts geëuthanaseerd.
Door een leven in veilige omgeving, voldoende voedsel en veterinaire verzorging worden veel dieren in dierentuinen duidelijk ouder dan hun wilde soortgenoten. Ouderdom komt met gebreken, ook bij dieren. De vacht wordt minder glanzend en vertoont plukken, de bewegingen zijn stijfjes, het gebit wordt slecht, het dier vermagert en is een minder florissante verschijning. Deze bijverschijnselen van hoge leeftijd zijn natuurlijk; en dus geen reden om een dier te euthanaseren. Toch is het belangrijk om het welzijn van de hoogbejaarde dieren extra goed in de gaten te houden, zowel op fysiek als op sociaal gebied. Omdat de achteruitgang bij deze dieren langzaam voortschrijdt, is er meer ruimte en tijd voor discussies over de mate waarin een dier nog een goede levenskwaliteit heeft. De indruk van de dierverzorgers is ook hier belangrijk, maar soms wordt zelfs nog vlot een gedragsobservatieproject opgestart, om meer data te verzamelen. Als het dierenwelzijn het af gaat leggen tegen het lichamelijk ongemak, dan wordt besloten een dier te euthanaseren. Wanneer dat punt gekomen is, is een lastige en soms subjectieve keuze die door dierverzorgers, curatoren en dierenarts samen wordt genomen.
Slechts weinig grotere dieren gaan ‘spontaan’ dood, al kan natuurlijk ook een flamingo een hartinfarct krijgen, of een giraf aan een beroerte bezwijken. Soms blijkt later bij sectie dat een plots overleden dier eigenlijk van alles onder de leden had; daar komt het al eerder genoemde verbergen van gebreken bij dieren weer om de hoek kijken!
Een dode basterdgemsbok wordt van de Safarivlakte gehaald.
Bij sommige diersoorten wordt het leven van gezonde dieren beëindigd uit overwegingen van populatiemanagement. In een eerdere ZieZoo dit jaar kon u al lezen hoe fokprogramma’s (EEPs) werken en dat er ook op gelet moet worden om niet te veel dieren geboren te laten worden. Maar de praktijk is soms weerbarstig. De analyse van een stamboekhouder kan uitwijzen dat voortplanting niet nodig is, en dan blijkt het na een half jaar toch anders te zijn: dieren zijn elders overleden, of gewenste fokkoppels hebben geen jongen of slechts kleine worpen gekregen. Coördinatoren zijn daarom een beetje terughoudend met het geven van een negatief voortplantingsadvies aangezien de gehele populatie dan, mocht het tegenzitten, eventueel snel in de problemen kan komen. Bij diverse diersoorten worden wel verschillende methodes van anticonceptie toegepast. Dit is echter niet voor alle dieren een goede en gezonde oplossing. Soms spreken veterinaire argumenten tegen, omdat er geen geschikte anticonceptie bestaat of de gift van hormonen voor grote gezondheidsproblemen zou zorgen. Maar ook het gedragsaspect is belangrijk. Het moederdier, beide ouders of soms zelf de hele groep is intensief met zorg en opvoeden bezig. Qua dierenwelzijn en natuurlijk gedrag mis je dus wel iets als helemaal niet voortgeplant mag worden binnen een groep.
Bij herten, basterdgemsbokken, bantengs en een aantal andere diersoorten speelt ook mee dat in een groep meer vrouwtjes dan mannetjes nodig zijn. In overleg met de EEP-coördinator kan het daarom voorkomen dat een hertenmannetje of banteng bij het bereiken van de geslachtsrijpe leeftijd wordt geëuthanaseerd omdat de coördinator geen plek elders beschikbaar heeft. Net als de Europese dierentuinvereniging EAZA moeten we accepteren dat het verantwoorde management van bedreigde soorten in de 21ste eeuw nu ook eenmaal met deze minder prettige kanten te maken heeft. Alle belangen, van soortbehoud tot populatieontwikkeling, en het belang van het individuele dier zelf en de plaats van het dier in de groep worden vooraf zorgvuldig gewogen. Het besluit om een gezond dier in te laten slapen is hard, maar toch is dat wel eens de realiteit. Zolang alle alternatieven goed zijn bekeken en de dood zonder stress, snel en pijnvrij intreedt, is dit in onze ogen wel acceptabel. Al beseffen we zeker dat deze in enigszins verhullend taalgebruik ‘collectiebeheer’ genoemde voorgangswijze in de maatschappij ter discussie staat. Het is in elk geval nooit onze motivatie om later niet uitplaatsbare dieren geboren laten worden omdat men met de leuke jonkies een grotere bezoekersschare aan zou kunnen trekken. Alleen diergezondheid, dierwelzijn en gezamenlijk populatiemanagement bepalen op dit gebied ons handelen en beleid.
Als er te veel mannetjes geboren worden bij de lierherten en ze kunnen op den duur niet uitgeplaatst worden, dan zal euthanasie overwogen moeten worden.
Praktisch alle overleden dieren uit de dierentuin worden naar de veterinair-medische Universiteit van Utrecht opgestuurd voor uitgebreid post mortem onderzoek. Het is belangrijk om te weten wat er aan een overleden dier scheelde. Zo kunnen we besmettelijke ziekten uitsluiten of lering trekken voor nog geschiktere huisvesting of voeding. Een dood dier kan bovendien nog van belangrijke wetenschappelijke waarde zijn. Ook de stamboekhouders zijn vaak betrokken bij onderzoeken aan overleden dieren. Dit kan op veterinair vlak zijn, maar bewaarde weefselmonsters kunnen ook nut hebben voor onder meer later plaatsvindend genetisch onderzoek. Soms laten we na de sectie onderdelen van een overleden dier voor educatieve doeleinden opzetten of op andere manieren prepareren: een schedel, een poot of een staart bijvoorbeeld. De meeste in hun geheel opgezette dieren die u wel eens op infotafels in het park ziet, zijn vaak al decennia geleden overleden – toen was het post mortem onderzoek nog niet altijd standaard.
Na de sectie worden de kadavers weer door ons opgehaald en daarna overgedragen aan een gespecialiseerd destructiebedrijf. Alleen als bijvoorbeeld een hert of zebra zijn poot breekt en daarom wordt geëuthanaseerd, kan na een korte veterinaire check door de dierenarts het lichaam als diervoeder voor sommige vleeseters worden gebruikt. Dan wordt een overleden dier onderdeel van de natuurlijke voedselketen, zoals het ook in het wild met de meeste dieren gebeurt.
De eenhoorn wordt meestal afgebeeld als een paard met een lange hoorn op het voorhoofd. De hoorn is…
Enkele seconde geleden
De mandragora (Mandragora officinarum) is een kruid uit de nachtschadefamilie. De mandragora wordt o…
Enkele seconde geleden
Quetzalcoatl betekent letterlijk ‘gevederde slang’ of ‘kostbare tweeling’. Quetzalcoatl is één van d…
4 dagen geleden